De organisatie van de Nederlandse jeugdzorg kent een lange traditie van versnippering en complexiteit. Met
de wet op de jeugdzorg in 2005 zou de regie komen te liggen bij Bureau Jeugdzorg
(BJZ): wie hulp nodig had, moest van BJZ een indicatie hebben, zo was de
gedachte. Echter in de praktijk verliep 80% van de toestroom naar de jeugd GGZ
via de huisarts, zonder dat BJZ op de hoogte was. Dat moe(s)t anders. Voor de inhoudelijke invulling van de nieuwe Jeugdwet
per 2015 verwijs ik naar de betreffende dossiers op de bekende websites: VWS,
LHV en NHG.
Opmerkelijk is het feit dat voor de definitieve invulling van de wet aanvankelijk
veel werk is verricht door de huidige voorzitter van de LHV (rapport 2005: “Koersen op het kind”). In dit rapport werd geadviseerd de jeugdzorg niet onder te
brengen, zoals voorheen bij 5 ministeries, maar in 2007 in het kabinet
Balkenende IV bij één ministerie: de programmaminister voor Jeugd en Gezin. De post werd in dat kabinet bekleed door viceminister-president
André Rouvoet, tegenwoordig voorzitter van ZN. Rouvoet had als minister een
eigen portefeuille en begroting, ter waarde van circa zes miljard euro. De
uitvoering van het programma vond plaats door medewerkers van de ministeries
van VWS, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Met de komst van
het kabinet-Rutte I in oktober 2010 werd het programmaministerie voor Jeugd en
Gezin weer opgeheven. Tegenwoordig (2014) zijn de ministeries van VWS (zorg) en
Justitie (kinderbescherming/reclassering) samen verantwoordelijk voor de
jeugdzorg. Ook een commissie onder leiding van Pierre Heijnen (rapport 2010: "jeugdzorg dichtbij") heeft
baanbrekend werk verricht. Pleitte van
Eijck in 2005 voor “zorg in de buurt”, bij Heijnen in 2010 was een van de
speerpunten “één financieringsstroom”. Met de nieuwe Jeugdwet per 2015 komen beide
punten in één beleid in de WMO samen.
Huisarts en Jeugdwet
Met de transitie per 2015 van de jeugdzorg van ZVW (inkoper
verzekeraar) naar WMO (inkoper gemeente) vindt er een paradigmaverandering
plaats: van “waar heb ik recht op” (ZVW) naar “wat heb ik nodig” (WMO). Met
name in de kinderpsychiatrie kan dit grote consequenties hebben als de
gemeenten een financieel plafond voor jeugdzorg instellen of, beter gezegd,
moeten instellen.Het is ook niet voor niets dat, met een (politiek) wethouder als financieel verantwoordelijke, in de jeugdzorg de jeugd-GGZ het meeste verzet aantekende tegen de overheveling van taken naar de gemeente. Zeker na de recente ongelukkige opmerkingen [“Bij de jeugdzorg worden jongeren niet meer naar de psychiater gestuurd, maar naar de voetbalclub”] van de VNG voorzitter, nam de argwaan nog toe. Deels heeft GGZ Nederland toch haar zin gekregen. Anders dan oorspronkelijk de bedoeling was, werd aan de Jeugdwet toegevoegd dat de huisarts ook buiten de gemeentelijke instanties (sociale wijkteam, Centrum voor Jeugd & Gezin) om, naar de specialistische GGZ mag blijven verwijzen.
Ook Steven van Eijck uitte namens de LHV al zijn zorgen indien gemeenten niet genoeg investeren in jeugdzorg. Hij voorziet (dan) een toename van wachtlijsten en minder doorverwijsmogelijkheden voor de huisarts.
De huisarts heeft een belangrijke verwijstaak in de Jeugdwet, mede
omdat de huisarts 80% van de kinderen minimaal 2x per jaar ziet. Deze nieuwe extra
verwijsmogelijkheid voor de huisarts, buiten de gemeente om (samen met en
medisch specialist en jeugdarts!), kan wel financiële consequenties
hebben voor de betreffende gemeente. En
moeten dan ook de macrobesparingsdoelstellingen van de staatssecretaris van € 450
mln worden bijgesteld?
Kortom, wie wordt op dit strijdtoneel met 15% bezuiniging de nieuwe risicodrager? En zo kan de Jeugdwet in theorie zelfs beleidsmatig conflicteren met belangen van kwetsbare kinderen. Want wat gebeurt er als huisartsen net zoveel kinderen naar de jeugd GGZ verwijzen als voorheen? En de huisarts zegt, “deze zorg is nodig”….
Kortom, wie wordt op dit strijdtoneel met 15% bezuiniging de nieuwe risicodrager? En zo kan de Jeugdwet in theorie zelfs beleidsmatig conflicteren met belangen van kwetsbare kinderen. Want wat gebeurt er als huisartsen net zoveel kinderen naar de jeugd GGZ verwijzen als voorheen? En de huisarts zegt, “deze zorg is nodig”….
De 403 gemeenten worden nu verdeeld in 42 zorgregio’s. Bij de zorginkoop van jeugdzorg door
gemeenten krijgen verzekeraars binnen deze zorgregio voor 3 jaar een
adviesfunctie. Per zorgregio wordt één zorgverzekeraar aangewezen die deze adviesrol vervult. Vanaf juli 2014 gaan voor
2015 de inkoopgesprekken met zorgaanbieders beginnen. Tot en met 2017 gaan gemeenten voor de
jeugdzorg verder met de inkoop van de huidige productstructuren, te weten
zorgzwaarte-prestaties voor de generalistische basis-GGZ en DBC’s voor de
gespecialiseerde GGZ.
En voor de huisarts, wat gaat de gemeente dáár voor doen? De
staatssecretaris vindt dat huisartsen
moeten ‘bewegen’.. Maar gaan de gemeenten als inkoper ook bewegen, vraag ik me
af. Wie gaat de POH-GGZ voor jeugdigen
betalen? Via de WMO? ZVW? en straks in segment S1 van de nieuwe
bekostiging (conform advies NZa)? En hoe gaat de gemeente, als financieel
eindverantwoordelijke, de huisarts
faciliteren voor inzet en samenwerking in de sociale wijkteams? En wat gaat de zorgverzekeraar
in de zorgregio de gemeente bij zorginkoop adviseren over deze randvoorwaarden bij de nieuwe inhoudelijke rol van de huisarts?
Het ‘advies’ van oud LHV voorzitter Tineke Slagter aan de staatssecretaris recent in de Eerste Kamer
was: “als de staatssecretaris van mening
is dat de huisartsen er meer bij betrokken zouden moeten worden, dan zal hij
echt nog veel beter zijn best moeten doen om huisartsen daartoe te bewegen”…
Kortom, het bewegen zal ook vanuit het ministerie moeten komen!.... De
nieuwe Jeugdwet, nog 10 maanden voor take-off….
AM