vrijdag 13 december 2013

Knelpunten in de ouderenzorg bij afbouw van de AWBZ

De langdurige zorg wordt per 2015 compleet heringericht. Met als belangrijkste reden een bezuiniging, omdat dit AWBZ stelsel, zeker in een tijd van economische neergang,  financieel niet houdbaar is. De uitgaven voor langdurige zorg zijn in Nederland 2,5 keer zo hoog als het gemiddelde van alle OECD-landen. Met een jaarlijkse kostengroei van 8,6%, daar waar de reële zorguitgaven ‘slechts’ 4,3% per jaar groeiden. De AWBZ als voorziening wordt met het nieuwe beleid na 2015 afgeslankt, beschikbaar voor alleen de zwaarste categorie (ZZP 5 of hoger) en wordt zo omgevormd tot een voorziening in de Wet Langdurige Intensieve Zorg (LIZ).

De rest van de huidige AWBZ zorg gaat vallen onder de WMO (uitvoering sinds 2007 door gemeenten) of onder de ZVW (uitvoering sinds 2006 door zorgverzekeraars).  Deze transitie van de AWBZ gaat in de periode 2014-2018 gepaard met een besparing van € 3,4 miljard.  Partijen hebben nog een jaar om alles in de steigers te zetten. Gaat dat lukken?

Voor de burger
De burger met een zorgprobleem meldt zich per 2015 bij de eigen gemeente voor vragen over huishoudelijke hulp, ondersteuning, hulpmiddelen en vervoer. De burger krijgt eerst een “keukentafelgesprek” met een gemeenteambtenaar of gemeentelijke hulp of een ‘maatwerkvoorziening’ wel geïndiceerd is. Heeft de burger in het kader van “zelfregulering” namelijk wel alles ondernomen om zelf het probleem op te lossen? En kan de burger de gevraagde hulp niet uit eigen middelen betalen in plaats van een beroep te doen op de collectieve middelen uit de WMO?  
Heeft de burger lijfsgebonden verzorging of verpleging nodig dan valt deze vorm van thuiszorg (ziekenverzorging/wijkverpleegkundigen) per 2015 onder de ZWW. Dit betekent dat inkoop en betaling van deze zorg, net als bij curatieve (huisartsen)zorg nu, geschiedt door de zorgverzekeraar. Thuiszorgorganisaties hebben het afgelopen jaar terecht een pleidooi gehouden om gezien de samenhang tussen verpleging en verzorging, deze beide voorzieningen niet onder verschillende wetten te laten vallen (zoals de regering en de gemeenten oorspronkelijk wilden).
Is er sprake van intensive en/of complexe zorg die mogelijk niet meer gegeven kan worden vanuit WMO en ZVW, dan komt Wet LIZ  in beeld.  Het CIZ zal hiervoor indiceren en zal alleen bij indicatie met verblijf een indicatie voor een zorgzwaarte afgeven. Na 2015 ligt de grens voor verblijfsindicatie waarschijnlijk bij ZZP 5 of hoger.  Met deze positieve indicatiestelling voor verblijf komt de financiering na 2015 uit de LIZ. Met een indicatie voor LIZ zorg heeft de patiënt vervolgens drie keuzes: allereerst gaan wonen in een instelling, ten tweede thuis wonen en een aanbieder vragen daar de zorg te regelen (volledig pakket thuis) of als derde mogelijkheid thuis gaan wonen en zelf zorg inkopen met een PGB. Zorg vallend onder de LIZ kan dus zowel intra- als extramuraal worden gegeven.

Voor de huisarts
Met de overheveling van verpleging en verzorging vanuit de AWBZ naar de ZVW wordt (wijk)verpleegkundige zorg in de eerste lijn gepositioneerd. Samen met de huisartsen (cure) gaan wijkverpleegkundigen en verzorgenden (care) ervoor zorgen om mensen zo lang mogelijk thuis te helpen.  VWS heeft aangegeven dat de huidige ZZP 3 en 4 die in een instelling wonen (met verblijfindicatie) daar voorlopig mogen blijven wonen. Maar in de toekomst wordt dit voor mensen met ZZP 3 en later deel van ZZP 4 niet meer mogelijk. Sterker nog, de lage ZZP classificatie wordt  waarschijnlijk afgeschaft omdat deze zorgzwaarte binnen via de WMO en/of ZVW moet worden geholpen. Huisartsen en wijkverpleegkundigen zullen goed in de gaten moeten houden of deze mensen,  met voorheen een lage ZZP, ook na 2015 nog wel de zorg krijgen die nodig is.  Nu met deze wetsmaatregel méér mensen dan voorheen met complexe zorg buiten de instellingen gaan wonen, komt wat betreft de medische zorg voor ouderen ook de vraag welke zorg bij de specialist ouderengeneeskunde (SO) hoort en welke zorg bij de huisarts. De LHV (Ledenraad 10.12.2013) vindt dat het hoofdbehandelaarschap bij de huisarts hoort mits de huisarts zichzelf bekwaam acht. De scheidend voorzitter van Verenso stelde eerder dat bij een volledig pakket thuis CSLM-zorg (continue systematische langdurige multidisciplinaire zorg) thuis wordt geleverd door een multidisciplinair team met regievoering bij de SO. Op dit moment werken huisarts en SO in de zorg voor kwetsbare ouderen overigens al samen: vanaf een ZZP3 vindt er een MDO plaats onder leiding van de SO met een adviesrapportage aan de huisarts. Daarnaast zijn er al consultatiemogelijkheden door SO op verzoek van de eigen huisarts. De beide verenigingen zullen de afspraken over samenwerking in de eerste lijn met deze nieuwe wetgeving verder uitwerken, inclusief de plaats van de  kaderarts.

Wat zijn de gevaren?
Vele obstakels zijn er nog te nemen. De royale bezuiniging brengt om budgettaire reden de integrale zorg in gevaar (artikel Medisch Contact). Patiëntenorganisaties wijzen VWS  op een onrealistische planning wat betreft de opgelegde hervormingen.
Er bestaat in 2013/2014 een gevaar van upcoding om mensen nog voor 2015 een hogere ZZP te geven (met een hogere vergoeding) en/of ze snel opgenomen te krijgen. In mijn eerdere blog wees ik op particuliere instellingen, die zonder contract met een zorgkantoor daarmee geen AWBZ status hebben wat betreft de medische zorg (wel wat betreft verpleging & verzorging) en vervolgens deze medische zorg , zelfs voor ZZP 5 en hoger, 7x24 uur inkopen bij de goedkopere huisarts (vergelijk intramuraal).  Waarbij een hoger ZZP thuiszorgdeel een hoger tarief garandeert en genereert.  Over perverse prikkels gesproken. De vragen over competenties en begrenzing bij huisartsenzorg (wat kan/moet/wil de huisarts? ) blijven actueel (blog).
Gemeenten worden per 2015 met een budgetplafond verantwoordelijk voor hun aandeel in de WMO. Maar tot heden geven gemeenten meer geld uit dan in het WMO-budget beschikbaar is. Een zeer ruime beleidsvrijheid voor gemeenten bij deze nieuwe wetgeving leidt tot regionale praktijkvariatie en rechtsongelijkheid van mensen die zorg nodig hebben. En is de totale transitieklus voor de gemeenten niet te groot, nu zij behalve deze langdurige zorg, ook jeugdzorg, de Wajong en de sociale werkplaatsen onder hun hoede krijgen? Ook kennen gemeenten, in vergelijk met zorgkantoren, torenhoge administratieve lasten (meer dan 10%, tegen 1,5% in de AWBZ). Binnen een stelsel gebaseerd op marktwerking kunnen met name extramuraal domeindiscussies ontstaan tussen artsen, bvb huisarts en SO, en tussen thuiszorgorganisaties. Daar waar juist bij kwetsbare ouderen intensieve samenwerking gewenst is.  En tot slot niet de  onbelangrijkste vraag: is de kwetsbare burger zelf wel klaar voor de gevolgen van deze decentralisatie en het verzoek om meer zelfregulering?

Voor de huisarts is het van belang dat er goede werkafspraken komen op landelijk niveau tussen LHV en Verenso, in 2014 beiden onder aanvoering van een nieuwe voorzitter. Waarbij zorgverzekeraars moeten zorgen voor  een goede financiering voor inzet van praktijkondersteuning ouderenzorg en  wijkverpleegkundige zorg.  Inclusief  een financiering voor consultaties in de thuissituatie door  SO en geriaters. Deze bekostiging is bij de zorg voor kwetsbare ouderen een harde voorwaarde voor het slagen van samenwerking op lokaal/regionaal niveau.  

AM