Tabel:
Arbeidskostenbestanddeel tarief
(def. niveau 2013): I
|
€ 125.237,-
|
Praktijkkostenbestanddeel tarief
(def. niveau 2013): K
|
€ 181.102,- (108.545 personeel +
72.557 overig)
|
Rekennorm inschrijvingen normpraktijk: P
|
2168 verzekerden per
normpraktijk
|
Rekennorm consulten: C
|
8882 consulteenheden per
jaar
|
Arbeidskostenbestanddeel ANW (def. niveau 2013)
|
€ 20.578,-
|
Praktijkkostenvergoeding ANW-uren
(def. niveau 2013)
|
€
748,-
|
Rekennorm ANW-verrichtingen
|
960 consulteenheden per
jaar
|
Dat de herijking nu voor 2014 uit het bestaande kader zou moeten
worden betaald, was al eerder bekend. De opdracht was/is om en huisartsen op basis van het
kostenonderzoek niet met € 293 mln te korten en het inkomen te herijken en qua rekennorm recht te doen aan het laatste NZa kostenonderzoek
en binnen het bestaande kader
te blijven en de nieuwe
tarieven 2014 niet teveel te laten afwijken van de oude (slotalinea brief VWS aan NZa,18.07.2013).
De gegevens van het kostenonderzoek uitwerken betekent dat, nu de tariefgereguleerde
activiteiten 77% van de totale omzet vormen, deze 77%-23% verdeling ook maar is toegepast op de verdeling
van de totale praktijkkosten. Daarnaast
zijn voor deze herijking ook de beide rekennormen, inschrijvingen en consulten,
op basis van het kostenonderzoek, in de tariefformule aangepast.
NZa Tariefformule:
INSCHRIJFTARIEF: IT (€) = 0,346 x ( I + K)/P en CONSULTTARIEF: CT (€) = 0,256 x (I + K)/C
|
Wat zijn de risico’s?
- Het is opmerkelijk dat door KPMG niet is onderzocht in hoeverre het inkomen van huisarts overeenkomt met het inkomen van de medisch specialist. Dat had meer voor de hand gelegen. Huisartsen en specialisten hebben meer dan 80% van hun tijd samen doorgebracht in school en collegebanken. Waarna elke basisarts een eigen specialisatie heeft gevolgd. Vergelijk is nodig, niet alleen van het salaris, maar vooral van het onderdeel van de compensatievergoeding van premies zorg, AOV en pensioen (bij medisch specialist gunstiger!).
- Een tweede risico is het gegeven dat de 77%-23% verdeling snel kan veranderen wanneer budget(her)verdeling tussen de drie segmenten aan de orde is of wanneer bijvoorbeeld het M&I 13-code budget, op basis van nu een vrij tarief, in 2015 wordt herverdeeld tussen het eerste en derde segment. En mogelijk voor een deel onder het (nieuw) ‘gereguleerde’ tarief komt te vallen.
- Het derde risico ligt in de uitkomst dat, als er meer zorg gesubstitueerd wordt op basis van selectieve inkoop door de verzekeraar, de omzet van de huisarts na meerwerk kan stijgen. Maar daarmee is niet gezegd dat de NZa haar opvattingen over de arbeidskostencomponent zal wijzigen. Het risico op een korting achteraf, na meer omzet na extra werk, hetzij linksom via de minister met een MBI achtige motivatie, hetzij rechtsom met de WMG opvatting van deze toezichthouder, is een les die huisartsen wel hebben geleerd. Of toch nog niet?
- Het vierde risico is het feit dat, hoewel loonkostenschalen (hidha en ambtenaar) door KPMG als leidraad zijn gebruikt, de ureninzet van huisartsen niet in beeld is. Dus ook de gunstige regeling van ambtenaren niet bij inzet (= terugkrijgen) van hun meeruren ( zie boek, 2e druk, pg 235). Het niet meetellen van de overuren is opmerkelijk met de gegevens van de laatste Meetweek(VPHuisartsen). Maar ook het NZa kostenonderzoek zelf meldt een ureninzet van gemiddeld 52,4 uur per week. Waarom wordt de uitkomst van het NZa kostenonderzoek dan voor herijking maar deels en selectief gebruikt? Zelfs met de 77/23 regel van de NZa toegepast op de ureninzet, werkt de huisarts in de basiszorg met 40,3 uur (77 x 0,524) meer dan de ambtenaar met BBRA schaal (36 uur).
- Hoewel de tarieven 2014 inmiddels bekend zijn, zijn twee belangrijke facetten nog niet openbaar gemaakt. Dit betreft de vergoeding voor het ondernemersrisico en het doorvoeren van een korting vanwege het niet halen van de budgetafspraak over het “doelmatig voorschrijven”.
Een complex gegoochel met cijfers en getallen, zonder rekening te
houden met de werkbelasting en zonder
afstemming met het inkomen van de medisch specialist, heeft na 30 jaar wachten geleid tot een nieuw
onderdeel van het inkomen. Het is nu aan de beroepsverenigingen om voor de
toekomst, met de uitwerking van het onderhandelaarsresultaat, het praktijkinkomen
in de juiste banen te leiden.
AM