Tot en met 2010 werden door de POH
uitgevoerde verrichtingen bekostigd middels aparte verrichtingencodes voor
POH-S consulten. Na 1 januari 2011 werd de inzet van de POH-S geheel
gefinancierd middels een vrij onderhandelbare opslag op het inschrijftarief
(M&I-14xxx-code), dan wel afspraken binnen de ketenzorg-DBC’s. Zo werd in
2011 de landelijke POH-S regeling een
regionale regeling. Maar na 2015 verdwijnt de M&I en wordt de POH bekostiging verdeeld over het 1e
en 2e segment van de nieuwe bekostiging. Met tot en met 2017, zo is
het voorstel in het consultatiedocument, weer (wel) met een gecombineerde bekostiging: deels consult,
deels opslag op het inschrijftarief. Om de verwarring na 2015 niet compleet te
maken, pleit ik hier voor een landelijk onderbouwde financiering voor POH inzet, op basis van een transparante landelijke kostprijs
per uur. Met daarna een regionaal/lokale invulling van de gewenste ondersteuning
van de diverse praktijken. Een invulling die geschiedt door degene die ook
verantwoordelijk wordt gehouden voor de zorguitvoering: de huisarts!
Functie
De functie POH heeft vanaf de eeuwwisseling een snelle ontwikkeling
doorgemaakt: ketenzorg, ouderenzorg, nu GGZ en ook meer management, al dan niet
binnen de GEZ financiering. Opvallend daarbij is ook de verschuiving van taken
van assistentie van MBO niveau, naar ondersteuning (POH) met HBO niveau. Op dit
moment werkt in 75 procent van de huisartspraktijken minimaal één
praktijkondersteuner. In totaal gaat het om 1864 fte’s (bron: NIVEL) , dat
betekent zo’n twee dagen per week per huisartspraktijk. Het zijn vooral
groepspraktijken die een POH in dienst hebben (87%). Er zijn met de POH inzet ook
grote regionale verschillen. In Groningen (60%), in Almere (90%) en in
Zuidoost Nederland werkt een POH in 80-90% van de praktijken. In 2003 bleek dat met POH inzet de patiënttevredenheid toenam en dat er meer volgens de NHG-standaard wordt gewerkt. Zorgverleners ervaren met POH inzet een verbetering van de zorg. Maar inzet van POH heeft niet geleid tot lagere werkdruk bij huisartsen (onderzoek 2009). Dit kan verklaard worden doordat tegenover een vermindering van werklast door taakdelegatie en taakherschikking naar de POH extra tijd van de huisarts wordt gevraagd voor aansturing van POH, beleid met contractering POH modules en (in)direct overleg. De arbeidstijd van de huisarts is daarbij nog steeds stijgende.
Met de beoogde toekomstige uitbreiding van taken (onderhandelaarsresultaat) ligt een uitbreiding van het aantal POH’s en eventueel ook een uitbreiding van de omvang van de aanstelling per POH voor de hand. Het percentage openstaande vacatures voor praktijkondersteuners stijgt inmiddels. Maar wil de huisarts deze uitbreiding ook? De huisarts zal voor de komende jaren zelf de grens van tempo en volume van substitutie moeten bewaken.
Financiering
De POH inzet per huisartsenpraktijk wisselt. Het standpunt van NHG/LHV is dat het kernteam van de praktijk
bestaat uit de praktijkassistente, de praktijkverpleegkundige en de huisarts.
Op basis van specifieke kenmerken van de patiëntenpopulatie kunnen optioneel
worden toegevoegd: POH-GGZ, praktijkmanager en verpleegkundig specialist. Hoe
een ieders kernteam eruit ziet, is aan de praktijkhouder(s) zelf en hangt af
van de eisen die worden gesteld aan het gecontracteerde zorgaanbod en de vorm
van de organisatie. Dit zorgaanbod kent altijd een medisch inhoudelijke
component en een organisatorische component. Maar bovenal dient een voorwaarde
van adequate financiering aanwezig te zijn. Daarbij moet aan de inzet van POH,
zeker bij een verschuiving van MBO naar HBO inzet, aan twee financiële
randvoorwaarden worden voldaan:
- de vergoeding van de kostprijs per uur. Hierbij mijn voorstel: kostprijs praktijkondersteuning 2014, exclusief de vergoeding van ondernemers/werkgeversrisico.
- een adequaat macrobudget.
AM