zaterdag 4 januari 2014

Kostprijs van in te zetten praktijkondersteuning (POH) landelijk regelen

De financiering van praktijkondersteuning huisartsenzorg (POH) kent een korte, maar heftige geschiedenis. Kort na de start was er al een rechtszaak(in 2002) omdat in ogen van huisartsen de uitwerking van de onderbouwing van de financiële vergoeding POH door het CTG (voorganger van NZa)  niet deugde. Deze onderbouwing was volgens de LHV ook in strijd met het convenant tussen minister, LHV en ZN van 30 juni 1999. De LHV verloor deze rechtszaak.  Convenanten en NZa, het blijft ook na 2002 een lastige combinatie, zo bleek ook na 2006 weer. Met het tot stand komen van Vogelaarakkoord zonder NZa inbreng kwam er aansluitend meteen het NZa kostenonderzoek. En gaat het na 2013 anders met de uitwerking van het onderhandelaarsresultaat (16.07.2013) en de nieuwe bekostiging per 2015?

Tot en met 2010 werden door de POH uitgevoerde verrichtingen bekostigd middels aparte verrichtingencodes voor POH-S consulten. Na 1 januari 2011 werd de inzet van de POH-S geheel gefinancierd middels een vrij onderhandelbare opslag op het inschrijftarief (M&I-14xxx-code), dan wel afspraken binnen de ketenzorg-DBC’s. Zo werd in 2011 de landelijke POH-S regeling een regionale regeling. Maar na 2015 verdwijnt de M&I en wordt de POH bekostiging verdeeld over het 1e en 2e segment van de nieuwe bekostiging. Met tot en met 2017, zo is het voorstel in het consultatiedocument, weer (wel) met een gecombineerde bekostiging: deels consult, deels opslag op het inschrijftarief. Om de verwarring na 2015 niet compleet te maken, pleit ik hier voor een landelijk onderbouwde financiering voor POH inzet, op basis van een transparante landelijke kostprijs per uur. Met daarna een regionaal/lokale invulling van de gewenste ondersteuning van de diverse praktijken. Een invulling die geschiedt door degene die ook verantwoordelijk wordt gehouden voor de zorguitvoering: de huisarts!

Functie
De functie POH heeft vanaf de eeuwwisseling een snelle ontwikkeling doorgemaakt: ketenzorg, ouderenzorg, nu GGZ en ook meer management, al dan niet binnen de GEZ financiering. Opvallend daarbij is ook de verschuiving van taken van assistentie van MBO niveau, naar ondersteuning (POH) met HBO niveau. Op dit moment werkt in 75 procent van de huisartspraktijken minimaal één praktijkondersteuner. In totaal gaat het om 1864 fte’s (bron: NIVEL) , dat betekent zo’n twee dagen per week per huisartspraktijk. Het zijn vooral groepspraktijken die een POH in dienst hebben (87%). Er zijn met de POH inzet ook grote regionale verschillen. In Groningen (60%), in Almere (90%) en in Zuidoost Nederland werkt een POH in 80-90% van de praktijken.
In 2003 bleek dat met POH inzet de patiënttevredenheid toenam en dat er meer volgens de NHG-standaard wordt gewerkt. Zorgverleners ervaren met POH inzet een verbetering van de zorg. Maar inzet van POH heeft niet geleid tot lagere werkdruk bij huisartsen (onderzoek 2009). Dit kan verklaard worden doordat tegenover een vermindering van werklast door taakdelegatie en taakherschikking naar de POH extra tijd van de huisarts wordt gevraagd voor aansturing van POH, beleid met contractering POH modules en (in)direct overleg. De arbeidstijd van de huisarts is daarbij nog steeds stijgende.
Met de beoogde toekomstige uitbreiding van taken (onderhandelaarsresultaat) ligt een uitbreiding van het aantal POH’s en eventueel ook een uitbreiding van de omvang van de aanstelling per POH voor de hand. Het percentage openstaande vacatures voor praktijkondersteuners stijgt inmiddels. Maar wil de huisarts deze uitbreiding ook? De huisarts zal voor de komende jaren zelf de grens van tempo en volume van substitutie moeten bewaken.

Financiering
De POH inzet per huisartsenpraktijk wisselt. Het standpunt van NHG/LHV  is dat het kernteam van de praktijk bestaat uit de praktijkassistente, de praktijkverpleegkundige en de huisarts. Op basis van specifieke kenmerken van de patiëntenpopulatie kunnen optioneel worden toegevoegd: POH-GGZ, praktijkmanager en verpleegkundig specialist. Hoe een ieders kernteam eruit ziet, is aan de praktijkhouder(s) zelf en hangt af van de eisen die worden gesteld aan het gecontracteerde zorgaanbod en de vorm van de organisatie. Dit zorgaanbod kent altijd een medisch inhoudelijke component en een organisatorische component. Maar bovenal dient een voorwaarde van adequate financiering aanwezig te zijn. Daarbij moet aan de inzet van POH, zeker bij een verschuiving van MBO naar HBO inzet, aan twee financiële randvoorwaarden worden voldaan:

  1. de vergoeding van de kostprijs per uur. Hierbij mijn voorstel: kostprijs praktijkondersteuning 2014, exclusief de vergoeding van ondernemers/werkgeversrisico.
  2. een adequaat macrobudget.
Hoe simpel deze voorwaarden feitelijk ook zijn, de realiteit van de laatste 13 jaar is anders. In het NZa consultatiedocument over de bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg (het 3-segmentenmodel) wordt aan deze financiële voorwaarde voor (meer) POH inzet geheel geen aandacht besteed. De NZa wikt en weegt hoe (IT of CT, S1 of S2?) POH inzet bekostigd moet worden, maar de NZa maakt geen financieel plaatje van de werkelijke (soll) kosten.  Maar met eerst een berekende kostprijs per uur en een afdoende macrobudget voor POH inzet, is daarna de vorm van bekostiging feitelijk geen interessante vraag (meer).

AM