De staatssecretaris weet in dezelfde Kamerbrief nog wel te melden dat tussen 1980 en 2010 het aantal verzorgingshuisplaatsen is afgenomen van ongeveer 150.000 naar 84.000 terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. En is met meer multimorbiditeit bij méér kwetsbare ouderen thuis binnen een verder vergrijzende bevolking de contacttoename in de huisartspraktijk dan al niet gedeeltelijk verklaard? En de huisarts zal ook een rol krijgen bij de hulp voor een kwart van de ouderen die zegt voor hun gevoel weinig ‘regie’ over het eigen leven heeft en hierbij verwacht dat het op eigen kracht niet zal lukken lang ‘zelfredzaam’ te blijven. (NIVEL 2014).
Tot slot zal verschraling in de “care” voor ouderen in de “cure” terugkomen.
Maar niet alleen een transitie van ouderenzorg...
Naast de ouderenzorg wordt er van de huisarts ook inzet verwacht bij organisatie van de andere decentralisatietransities. Allereerst bij de inhoud van de GGZ met de inzet van een POH GGZ. Het organiseren binnen de GGZ van het meekijkconsult, e-health, het opzetten van een transmurale zorgpaden (depressie, angst, verslaving etc), dit alles staat zowel qua uitvoering, qua organisatie en qua financiering nog in de kinderschoenen. Ook binnen de gehandicaptenzorg hebben huisartsen hun zorgen over het werk wat op ze afkomt. Bijna 60 procent van de huisartsen voorziet problemen als ze meer patiënten met een verstandelijke beperking in hun praktijk krijgen. Binnen de jeugdzorg maken huisartsen zich zorgen over hun onafhankelijke poortwachtersfunctie. Huisartsen kunnen alleen poortwachter zijn als gemeenten een fatsoenlijk jeugdzorgaanbod garanderen. Maar bijna de helft van de gemeenten betwijfelt of zij alle kinderen in de jeugdzorg kunnen helpen met het geld dat het Rijk beschikbaar stelt. Een vijfde zegt zelfs ronduit dat dit niet gaat lukken (bron: Volkskrant). Kortom, er staat (niet alleen) de huisarts nog heel wat extra werk te wachten. Met transitiestress?
Arbeidstijdenwet
In 1996 is de Arbeidstijdenwet ingevoerd. Artsen (bvb huisarts,
medisch specialist en tandarts) werden hierbij uitgezonderd van de hier bij wet
vastgelegde arbeids- en rusttijdenregeling.
Voor deze categorie beroepsoefenaren is destijds deze uitzondering
gemaakt, omdat werd aangenomen dat “ zij op grond van hun zelfstandigheid en de
professionele individuele verantwoordelijkheid in staat zijn een evenwicht te
bewaken tussen de persoonlijke belastbaarheid en de feitelijke belasting als
gevolg van de patiëntenzorg”. (Brief minister VWS, IBE/BO-2300060, 19.07.2002). De behoefte van artsen om de arbeidstijden en
rusttijden te verbeteren bleef er overigens wel degelijk (DVH, Regioplan).
Werklast/werkdruk
LINH (contacten met huisartsdossier per patiënt)
1996
|
1997
|
1998
|
1999
|
2000
|
2001
|
2002/2003
|
5.7
|
6.0
|
6.2
|
6.0
|
6.2
|
6.3
|
6.6
|
En de huisarts zelf?
Een discussie over werktijden is recent in Medisch contact gestart.
Vermoeidheid bij artsen zou een risicofactor zijn bij het maken van fouten. Voorbeeld: exclusief ANW en nascholing werkt de huisarts in 2012 60,6 uur per week (Meetweek). In 2012 was de normpraktijk: 2350. Als 16,2 mln mensen huisartsenzorg nodig hebben (niet elke Nederlander heeft een huisarts nodig), zijn er 6894 fte huisartsen nodig. Als bvb de arbeidsinzet wordt verminderd naar 50 uur, dan wordt de nieuwe normpraktijk 50/60,6 x 2350 = 1939 ingeschreven patiënten (bij lineair verband tussen inzet en aantal patiënten). Ofwel: dan zijn er 8355 fulltime huisartsen nodig. Een noodzakelijke stijging van het aantal huisartsen van ruim 21%. |
Maar wordt het financiële aspect van zorg dan alleen urgent bij minder werken? Een opmerkelijk voorbeeld van Hollandse koopmansgeest. De huisarts zal dus zelf de grens van tempo en volume van substitutie moeten bewaken. En als er een probleem is met de arbeidstijd, dan geldt ten allen tijden: maak voor de oplossing van dat eigen probleem je niet afhankelijk van een andere partij.
AM