dinsdag 17 juni 2014

Huisartsgeneeskunde in het zorgstelsel (slotblog)

In 2011 werd het eerste exemplaar van mijn boekHuisartsgeneeskunde in het nieuwe zorgstelsel”, overhandigd aan Ab Klink.  Een boek over de context van de huisarts met een overzicht van de externe invloeden op de praktijkvoering. Zoals invloed van de overheid, zorgstelsel, toezichthouders, verzekeraars en patiëntorganisaties. Op 20.03.2012 verscheen van dit boek de tweede druk,  een update, met een overzicht van voor de huisarts relevante gebeurtenissen uit het jaar 2011.  Tussen 1 augustus 2013 en heden heb ik gepoogd met 66 blogs commentaar te geven op de actualiteit. Om daarmee een tweede, maar nu digitale, update van het boek weer te geven. Met deze slotblog sluit ik deze tweede update af. Hoe staan huisartsen er nu in het zorgstelsel in juni 2014 voor?

Arbeidstijden
Financiële consequenties van de arbeidsduur zijn (blijkbaar) alleen interessant om te bespreken als er “minder” uren (moeten) worden gewerkt (blog: 13.05.2014).  De NZa verzamelt in haar tweede kostenonderzoek wel gegevens over werktijden, maar weigert als toezichthouder onderzoek te doen naar een normatieve werktijdbelasting als een van de bouwstenen bij "veilig" werken en bij de nieuwe bekostiging. Voor een serieuze analyse naar werktijden zijn de Meetweek gegevens beschikbaar van VPHuisartsen. Er zijn door mij geen generalisaties te geven over individuele werktijden. Met het toegenomen werk (basiszorg, ketenzorg, ANW, M&I) in de afgelopen tijd en een te verwachten toename in de komende tijd (transitie WMO), zal de huisarts zelf de eigen grens moeten bewaken, alsmede in het verlengde hiervan de eigen ondersteuning  en waarneming moeten regelen.

Bekostiging
In 52 van mijn 66 blogs speelt de bekostiging van huisartsenzorg een rol. Al jaren zijn huisartsen op  weg naar een nieuwe bekostiging huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg. De geboorte lijkt aanstaande. De rode draad loopt langs het “Onderhandelaarsresultaat eerste lijn 2014 tot en met 2017”, mijn commentaar, NZa consultatiedocumenten (2012 en 2013), mijn commentaar (een, twee) en de voorhangbrief over de nieuwe bekostiging met het 3-segmentenmodel van de minister aan de Tweede Kamer. Cruciaal voor het werk van de huisarts, zal allereerst zijn dat de bekostiging van de basiszorg in elk model is veilig gesteld. Daarnaast moet de ondersteuning op alle terreinen (GGZ, somatiek en management) goed geregeld zijn. Een voorstel over POH financiering heb ik naar de NZa gestuurd. Wil substitutie kansrijk zijn, dan zal ook de bekostiging van het meekijkconsult geregeld moeten zijn. En worden betaald uit het segment van waaruit zorg naar eerste lijn gesubstitueerd moet worden (dus AWBZ en 2e lijn!). Budgettaire uitbreiding voor bekostiging ketenzorg is pas gewenst bij bewezen meerwaarde. Op dit moment is meer budget voor ketenzorg volgens mijn berekening (een, twee) niet beschikbaar. Een tweede harde randvoorwaarde voor zorgsubstitutie is landelijke monitor voor financiering/bekostiging en contractering van te substitueren zorg. Zorgelijk is en wordt de invulling van het S3 segment. Wat goede huisartsenzorg is, is vaak genoeg beschreven. Maar zie ten behoeve van bekostiging in S3 innovatie en prestatie maar eens in een zuiver getal of juiste maat uit te drukken.. (voorschrijven? verwijzen? diagnostiek? service? bereikbaarheid?)? En dat non-discriminatoir en zonder  een administratieve ballast! 

Contractering
Keuzevrijheid voor een zorgaanbieder wordt met wetswijziging Artikel13 (Zvw) duurder betaald. Binnen GGZ, ZBC en ziekenhuis is een contract met een zorgverzekeraar niet meer vanzelfsprekend. Probleem bij verwijzen, vooraf en achteraf, zijn te verwachten als bij verwijzer en patiënt niet bekend is wie de (jaarlijks wisselende?) gecontracteerden zijn. En niet bekend is welke van de drie polissen de patiënt heeft. Een huisarts heeft een contract nodig om  als praktijkhouder te overleven, omdat voor vergoeding van inzet van POH en uitvoering van M&I en ketenzorg een contract een vereiste is! Dat een huisarts wordt gevrijwaard van veranderingen in artikel 13 Zvw, zegt dus weinig. Bij de contractering van ketenzorg tussen zorggroepen en zorgverzekeraars zijn nog steeds knelpunten. In 2012. Nu NIVEL (2014):” vooral op het gebied van tijdigheid van contracteren, het niet volgen door zorgverzekeraars en de contractduur blijkt dat de gewenste situatie nog niet is bereikt”. De bestuursvoorzitter van de NZa, de nu met zijn declaratiegedrag zo onder vuur liggende Theo Langejan, heeft in 2013 verklaard dat meer inkoopmacht van de verzekeraar beter is voor de patiënt. Dit persoonlijke en dubieuze standpunt is ook bij de NZa terug te vinden in haar marktscans. Het zorgstelsel zal daarentegen alleen gaan functioneren bij wederzijdse controle en evenwicht (check and balance) tussen de drie partijen (verzekeraar, aanbieder en burger) onderling. Met het vermogen voor alle partijen, indien nodig, met countervailing power het stelsel te corrigeren. Een andere noodzaak is boven dit zorgveld het functioneren van vijf objectieve toezichthouders…, dus ook zorgvuldigheid geboden bij IGZ, NZa en ACM. Toezichthouders die anderen de maat nemen en zelf steken laten vallen en onderling hun toezicht niet afstemmen, zijn niet functioneel. Nederland kan ook van andere zorgstelsels leren (zie: The Commonwealth Fund, 13.06.2014), zowel op gebied van kwaliteit als qua kostenbeheersing.

Substitutie
Een Nederlandse bestuursdelegatie uit de wereld van de curatieve zorg bezocht in 2011 Engeland. Daar werd gesteld (Coincide, pg 38) dat verplaatsing van zorg dichter bij huis en naar de eerste lijn voor patiënt gunstig kan zijn, maar dat deze verplaatsing niet leidt tot lagere kosten. Allereerst nam in Engeland de vraag naar zorg daarmee toe. En ten tweede namen de kosten toe, omdat verplaatsing van zorg van tweede naar eerste lijn niet gepaard ging met een duidelijke afschaling van de inzet van mensen en middelen in de ziekenhuizen. Deze ontwikkeling met stijging contacten basiszorg en stijging tweedelijns zorgkosten zien we in Nederland ook. De oplossing lijkt convenanten met koepels  (wel) op elkaar af te stemmen, in plaats van separaat per koepel afspraken te maken. Daarnaast zullen verzekeraars zorg integraal zelf moeten inkopen. Niet alleen dit zorgproces faciliteren en uitbesteden aan zorggroepen met populatiebekostiging, maar juist als zorgverzekeraars, althans binnen dit stelsel, zelf het voortouw nemen en integraal de zorg (en niet dubbel) inkopen.

ANW
Zorgverzekeraars hebben voor de spoedzorg 11 regioplannen opgesteld, waarin concentratie en specialisatie wordt gemeld en in bepaalde verstedelijkte gebieden 30% van de SEH’s dicht zouden moeten. Dit zou betekenen dat bij deze concentratie van spoedzorg huisartsenzorg fors overvraagd zal worden en een taakverzwaring voor de huisarts wordt verwacht. Was het aantal hulpvragen op de HAP tussen 2004 tot 2010 toegenomen met 7,5% per jaar(!), in het jaar 2012 zagen we een daling van het aantal verrichtingen t.o.v. 2011 van 2,3%. Maar dat in 2012 wel bij een kostenstijging van 6% in vergelijk met 2011.  Trend? Door aangescherpte kwaliteitseisen? Dat de meeste consulten op de HAP medisch noodzakelijk zijn (Mout e.a., Medisch Contact 2014), wil nog niet zeggen dat deze consulten ook op de HAP moeten plaatsvinden. De HAP is er voor niet uitstelbare spoed, voor zorg die niet kan wachten tot het eerst volgend spreekuur overdag van de eigen huisarts. Dat is een ander criterium dan het gepresenteerde “medisch noodzakelijk”…. Op mijn HAP ligt het consulttarief (€ 130.19) nu een factor 14(!) hoger dan het consulttarief overdag ( € 9.01). Daarom is een HAP consult alleen doelmatig bij medische noodzaak EN spoed! Bij de nieuwe bekostiging van huisartsenzorg praat de vertegenwoordiging van de huisartsenposten wel mee over de bekostiging van de dagzorg van huisartsen,  maar is  de bekostiging van de eigen ANW zorg nu juist geen onderdeel van deze nieuwe bekostiging(sagenda). Maar de kosten van ANW zorg tellen wel mee bij de beheersing van de macrokosten en het daarvoor in te zetten instrument. Opmerkelijk.

GGZ
Huisartsen hebben in de stelselwijziging met 30% bezuiniging op tweedelijns GGZ een belangrijke opdracht gekregen bij te dragen aan gepast gebruik van de GGZ. Met steun van een POH-GGZ zal de huisarts meer GGZ zorg zelf kunnen behandelen. En de huisarts zal (moeten) verwijzen met de principes van stepped care (meest zinvol en minst ingrijpende zorg regelen) en matched care ( bij ernstige problematiek de meest passende zorg regelen). In 2014 werkt naar schatting 72% (LHV, de Dokter, mei 2014) van de huisartsen samen met een POH-GGZ.  Maar ook zegt 68% van de huisartsen minder verwijsmogelijkheden naar de GB-GGZ te ervaren. Er zijn nog veel problemen onopgelost. Zoals daar zijn de hoge administratieve lasten voor de praktijkhouder bij samenwerking en verwijzing, een onvoldoende compensatie van het werkgeversrisico, het te laag geschatte macrobudget om POH-GGZ voor heel Nederland te financieren en het te stringent oormerken van gelden voor consultatie en E-health.

Jeugdzorg
De nieuwe Jeugdwet per 2015 houdt in dat huisartsen rechtstreeks naar alle vormen van jeugdhulp kunnen verwijzen, met de gemeente als nieuwe financier. Om goed te kunnen verwijzen, willen huisartsen (wel) weten welke hulp de gemeente heeft gecontracteerd. De wet verplicht huisartsen en gemeenten om afspraken te maken over de verwijzingen. Gaat dit spanning opleveren, omdat huisarts (Zvw, recht op zorg) verwijst, maar de gemeenten de verwijszorg inkoopt (Wmo, budgetzorg)? Ook kunnen huisarts en gemeente afspraken maken over een extra investering in praktijkondersteuning.  Gaat dat gebeuren? Eigenlijk is de belangrijkste wijziging in de nieuwe wet dat de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp verschuift van zorgverzekeraars en provincies, naar gemeenten.

Ouderenzorg
Bij de zorg voor kwetsbare ouderen staat de inhoud van zorg niet ter discussie. Spoor de kwetsbare ouderen op, voer een screening uit, werk samen (integrale zorg) en werk met een individueel zorgplan en hou rekening met de disability-paradox. Maar hoe deze zorg te organiseren en te financieren, op deze vragen blijven de antwoorden schuldig. Voor ketenzorg en MDO is noch budget noch veel tijd beschikbaar. Met de extramuralisering komen meer kwetsbare ouderen, die voorheen in verpleeghuis of verzorgingshuis zaten, thuis te wonen zonder dat cure en care zorg mee “extramuraliseert”.  Allereerst verhuist onvoldoende zorg van de specialist ouderengeneeskunde (SO) mee naar (t)huis.  Daarnaast is er een ontslaggolf (Actiz, 2014) bij verpleegkundigen en verzorgenden terwijl het aantal kwetsbare ouderen door de dubbele vergrijzing toeneemt. De ZZP classificatie mag dan geen goed criterium zijn voor taakherschikking in de medische curatieve zorg, op dit moment ligt teveel complexe ouderenzorg (en complexe gehandicaptenzorg en complexe GGZ zorg) op het bord van de huisarts. Dit geeft niet alleen overdag problemen bij de zorg voor kwetsbare ouderen, maar ook in de zorg buiten kantoortijden. De politiek maakt zich wel druk over de kwaliteit van de intramurale ouderenzorg, maar mag de focus van ouderenzorg ook richten op de kwetsbare oudere thuis en extramuraal. NIVEL (2014):Als mensen echt niet meer zelfstandig kunnen blijven wonen dan moet er professionele opvang zijn”.  Welnu, maak dat maar eens waar..

Tot slot..
Het was mij een genoegen om na het schrijven van een boek het afgelopen jaar te bloggen over het wel en wee van de huisarts in dit zorgstelsel. Het wel en wee van de huisarts zal wel blijven. Of dit zorgstelsel ook zal blijven, is nog maar de vraag. Maar het bloggen nu even niet (meer). Een derde update behoort zeker tot de mogelijkheden.
Een ieder gun ik behoud van werkplezier. Tot ooit.

Anton Maes